the Japanese Imperial Gagaku ensemble

Uitvoeringsvormen van Gagaku(Nederlands)

Op basis van de hiervoor beschreven vormen van Gagaku zijn er drie uitvoeringsvormen ontwikkeld:

1. Kangen

Muziek uitgevoerd op drie verschillende blaasinstrumenten die afkomstig zijn van het vaste land: Shō (mondorgel), Hichikiri (hobo) en Ryūteki (zevengatige Chinese fluit) en twee snaarinstrumenten: Biwa (luit) en Sō (koto, een liggend snaarinstrument), aangevuld met drie percussie instrumenten: Kakko en Taiko (2 verschillende trommels) en de Shoko (een bronzen gong).
Tegenwoordig wordt voornamelijk Tōgaku (Chinese muziek) opgevoerd.
Bij Kangen wordt de boventoon door de blaasinstrumenten gevoerd. De Hichikiri speelt het hoofdthema, samen met de Ryūteki. Deze laatste verzorgt ook de verfraaiingen en de Shō geeft het akkoord weer. De percussie zorgt samen met de snaarinstrumenten voor ritmische ondersteuning.
De instrumenten worden in een laag en zeer gevoelig tempo bespeeld. Dit in tegenstelling tot de Bugaku (hieronder beschreven), waar de bespeling zeer energiek is.
Soms worden Saibara en Rōei of Kayō (zie beschrijving hieronder) uitgevoerd als onderdeel van Kangen.

2. Bugaku

Bugaku bestaat uit dans begeleid door muziek. De dans is in drie soorten onder te verdelen:
Kuniburi-no-Mai (inheemse dansen), Sahō-no-Mai (linkerschool) begeleid door Tōgaku (Chinese muziek) en Uhō-no-Mai (rechterschool), begeleid door voornamelijk Komagaku (Koreaanse muziek).

Kuniburi-no-Mai

Elegante en statige dans, uitgevoerd in eenvoudige kostuums, begeleid door zowel Japanse als buitenlandse instrumenten.

Sahō-no-Mai

In de regel zijn de kostuums rood geschakeerd. De dansers komen van links op (vanuit de zaal gezien) en worden begeleid door blaas- en percussie- instrumenten. Snaarinstrumenten worden vrijwel nooit gebruikt.

Uhō-no-Mai

In de regel zijn de kostuums groen geschakeerd. De dansers komen van rechts op (vanuit de zaal gezien). De begeleidende muziek verschilt ook van de Sahō-no-Mai. Het blaasinstrument de Shō wordt vrijwel nooit gebruikt. In plaats van de Ryūteki (zevengatige Chinese fluit) gebruikt men de Koma-bue (zesgatige Koreaanse fluit) en de San-no-Tsuzumi (zandlopervormige drum) in plaats van de Kakko. Snaarinstrumenten worden nooit gebruikt. Er wordt gedanst op het ritme van San-no-Tsuzumi en de Taiko.

3. Kayō

Dit programma onderdeel bestaat uit Kuniburi-no-Uta (inheemse liederen) gebaseerd op Japanse liederen en Saibara en Rōei, liederen die beïnvloed zijn door muziek met een continentale oorsprong.

Kuniburi-no-Uta

Liederen die niet alleen worden begeleid door Japanse instrumenten, zoals Wagon en Kagura-bue, maar ook door buitenlandse instrumenten, zoals de Hichiriki, Ryūteki (die soms de Kagura-bue vervangt). Shō wordt nooit gebruikt. De liederen worden op een zeer verfijnde manier gezongen onder begeleiding van de Shaku-byōshi ratel.

Saibara

Gezang begeleid door drie blaas- en twee snaarinstrumenten.
Het zijn populaire Japanse volksliederen, ook gezongen op het ritme van de Shaku-byōshi ratel.

Rōei

De elegante Chinese gedichten worden gezongen in een Japanse vertaling, begeleid door de drie blaasinstrumenten.

Bij alle vormen van Kayō (vocale muziek) begint de zanger in zijn eentje en valt het koor in na de eerste regels. De blaasinstrumenten worden niet tegelijkertijd bespeeld, maar één voor één en alleen door de eerste bespeler. De melodielijn wordt door de Shō gespeeld, terwijl deze bij Kangen en Bugaku slechts voor het akkoord wordt gebruikt.